Babbelen met….. Martin van Elk uit Oosterhout.

Ouderen onder ons herinneren zich mijn- heer van Elk wellicht nog in zijn functie van trouwe postbode die je elke dag in weer en wind zag fietsen, maar de meeste mensen zullen hem kennen als OSC- icoon.

‘Je moet geen mijnheer tegen mij zeggen maar Martin, hoor! Ja, ik ben lang vrijwilliger geweest bij OSC. Ik was het oudste lid, samen met Jan Degen. Toen

ik 65 jaar lid was, hebben ze een tegel in de vloer bij de kleedkamers gemetseld. Ik zei tegen Hans Bolland de voorzitter, mooi is dat, nou lo- pen ze steeds over me heen. In 2010 ben ik gestopt. Een jaar later kreeg ik de Zilveren Waalbrugspeld en een oorkonde. Die hangt daar.

En ik heb ook een koninklijke onderscheiding uitgereikt gekregen namens de PTT. Eigenlijk had ik door de verenigingen moeten worden voorgedragen maar ja…..het is zo gegaan.

Vroeger heb ik ook gevoetbald. Van de schoolbank af moest ik meteen op dertienjarige leeftijd gaan werken voor drie gulden vijftig per week. Maar toen ik achttien was, werd ik lid van OSC. De eerste wedstrijd die ik ooit gezien heb was Spero tegen Elistha bij boerderij van Achterkamp in de Groenestraat, waar nu Albert Heijn zit. Waarom zij daar kwamen voetballen weet ik niet.

We voetbalden toen gewoon in weilanden. Op ‘het Vluchtje’ en bij Drika Wanders en bij Gramser. Eens kijken, wie zaten er toen in ons elftal… Chris Paul, Jan Degen, Derk van der Heijden, Thé van Meurs, ja, ik weet het niet meer goed maar er zijn nog foto’s van.

Ik heb nog gelijnd met een stofvèrreke bij Gerrit Gramser in de wei. In de witkalk en lijnen trekken. Je deed het een beetje dik dan wist je het de week erna nog en hoefde je geen touw te spannen. Later werd dat weiland aan ons geschonken. In 1950 zijn we naar Merkus vertrokken. Pastoor Nierman deed daar de eerste aftrap. Maar in 1949 moest ik in dienst en ben ik naar Indië gegaan. We gingen langzaam met De Volendam van de kade af en toen speelden ze het Wilhelmus. Dat blijft me altijd bij. Dan krijg ik nog tranen in de ogen. Maar ik heb daar geen schot hoeven lossen hoor! We hebben in Indië wel veel rijst met bonen gegeten. Daar hadden er een hoop moeite mee. Daarna moest ik naar Nieuw Guinea. Ze riepen daar ‘vrijheid vrijheid!’ tegen ons maar we mochten niks terug zeggen. Het was wel een mooie reis, die duurde ongeveer dertig dagen. We zijn de evenaar gepasseerd maar het Suezkanaal vond ik het mooiste. Op de Indische oceaan hebben we tien dagen en nachten gevaren zonder oevers. In de Rode Zee kon je de oevers ook niet zien maar het was er wel lekker warm. Ik was van september 1949 tot maart 1951 in dienst. Later hebben we gevoetbald bij de Lage Wick, waar ook het Sportpark Balveren kwam. In 1975 kregen we daar het eerste clubhuis. Theo van Meurs deed het metselwerk. Alles werd door vrijwilligers gerund, houd er goed rekening mee hè. Ik weet nog dat daar eerst een geel hok stond, daar ging iedereen heen. Maar het is nu allemaal anders hè? Allemaal commissies. En weet je wat dat nieuwe boeltje heeft gekost? Nou?’

We hebben geen idee.

‘Het hele spul daar kost tien miljoen. Maar die Depla was ook van de sport hè? Dat scheelt een slok op een borrel hè? Houd me ten goede hoor, ik ben niet voor kritiek hebben, daar heb ik een hekel aan. En Hans Bolland heeft heel veel gedaan voor de club. Jan Degen en ik hebben hem nog voorgedragen als voorzitter, een zeeeer zeer goeie voorzitter. Anderen ook hoor, Jo Janssen was ook een goeie, ja ja, denk er om hoor.’

U bent ook lang postbode geweest in Oosterhout. Kunt u daar wat over vertellen?

‘Ik kwam in 1955 bij de PTT. In het begin had ik geen volledige dag, hè? Eén gulden vijfentwintig per uur, vijftig gulden in de week. Ik deed er van alles bij. Kersen en appels geplokken, spreeuwen jagen, kranten bezorgen in Oosterhout, Slijk-Ewijk, Ressen en Reeth. Melkmonsters nemen, melken geleerd bij de boer, noem maar op. Op een gegeven ogenblik zei ik tegen Eling: ik schei er mee uit. Hij zei da motte niet doen. Toen heb ik het niet gedaan en daar ben ik blij om. Nu heb ik profijt van mijn pensioen. Als ik nu op het kerkhof langs zijn graf loop, bedank ik Eling nog elke keer. Ik heb precies 35 jaar bij de PTT gewerkt. Die wou ik volmaken en toen kon ik in 1990 met pensioen.

Mijn vader was ook bij de PTT. Ik begon als hulpbesteller. Het postkantoor was toen naast de hervormde kerk bij mevrouw Costermans. Later zaten daar Beumer, Wooning en nu een dochter van van de Pas. De post werd iedere dag bezorgd. Coba Hermsen was toen telegrambesteller.

Later kwam het postkantoor bij de vader van Coba. Henk Hermsen was een broer van Coba. Hij filmde altijd alles als er in Oosterhout wat gaande was.

Mijn route was in het begin de Zandstraat, daar woonden van Kesteren, van Kalkeren, Wil Peters, Hein van Kleef, Nico van Kleef, Boedie Knipping en Antoon van Hal. En de Dorpsstraat van van den Bosch (nu assurantiekantoor Derksen) tot de dijk. De Saveneyelaan was er niet, dat was een pad. Die huizen hoorden bij de Dorpsstraat. Bij Maassen ging een plank over de sloot naar Euling.

We hadden een keer een feestje bij Arnd Spaan, de vader van Herman op de Honsvoet. Toen hadden ze van Spaan verkering maar de jongens en de meisjes mochten niet onder één dak slapen. En katholiek en protestant mocht ook niet. Oeoeoe. Ik was toen vijftien, zestien jaar. Dat blijft me allemaal bij.

Dan had je (aan de Dorpsstraat) van Woerkom, de meeste Oosterhoutse mensen hebben daar gewerkt, de CAVO, Jan van de Stenen Muur, Drika Lamers en de winkel van vrouw Paardekooper. De Wolkoning zat waar nu mevrouw Schellekens zit. En Hoogsteder op de hoek. De Dorpsstraat was een hoge straat. Daar zat allemaal zand onder. Dat is later afgegra- ven. Het kruispunt met de Zandstraat was een twee wegensplitsing. Op de hoek stond een transformatorhuisje. Aan de andere hoek was een grote appelenbongerd en een huis met een rieten dak, ongeveer waar nu Bert Degen woont.

Je hoeft me niks te vertellen van het dorp hè? De mensen kregen maar weinig post maar mijn wijk werd steeds groter. Ik kreeg de Hoge Wickstraat er bij toen nummer twee tot acht er was. Aan deze kant van de Peperstraat stond een wit huisje in de bongerd van Bart Vens. Er stonden een stuk of wat witte huisjes met een plat dak, een soort nood- woningen van E Maters, Piet Halman, den Ambtman en Crum. Die huisjes stonden aan de Peperstraat.

Ik was als eerste op de hoogte wat er gaande was in het dorp. Veel mensen vroegen aan mij: hebben die en die al kinderbijslag gebeurd? Maar ik had geheimhoudingsplicht hè? Ik had een eed afgelegd. Je wist wel alles, ook de leuke dingen. Je keek de stemkaarten na voor verschillen tussen man en vrouw. En mijnheer van de Bosch kreeg altijd pakjes die hij nooit besteld had. Soms stond er ook geen adres op maar ik wist de mensen wel te vinden. En mijn vader vertelde wel eens dat ze voor een feest bij Merkus schalen met hapjes weggestolen hadden. De lege schalen werden later weer ongefrankeerd bij het postkantoor afgeleverd en vader moest ze terugbrengen naar de eigenaar.

Toen Coba in 1973 met het postkantoor ophield, ben ik naar Elst gegaan. Daar moest ik post sorteren en in Oosterhout rondbrengen. Tot m’n pensioen heb ik naar Elst gefietst en terug. Als de post niet besteld kon worden, brachten ze het bij mij. Ik wist waar tante Clara woonde als er geen nummer op stond. Ik was een pietje precies maar als ik in Elst moest bestellen en ik wist het niet dan zeiden ze: donder maar ergens in. Dat kan natuurlijk niet. Tegenwoordig gaat alles met codes. De postbo- de moet wel goed kijken. Als de code goed is mag hij het in de bus doen, zo is dat.

Na mijn pensionering had ik meestal de voetbalclub als hobby. Ballen oppompen, de kleedkamer schoonmaken, altijd samen met Jan Degen, die woonde in dit huisje waar ik nu zit. Jan overlegde altijd alles met mij. Hoe laat moeten we bij OSC zijn? Dan eten we eerder. Zijn vrouw was Jo Toonen. Ik denk dat hij nog eenentwintig jaar zonder vrouw geleefd heeft. Ja, dat denk ik wel.’

Mijnheer van Elk, u bent erg begaan met de Oosterhouters, niet?

‘Ik heet Martin hè? Vroeger zei iedereen Martin, maar nu is het allemaal anders. Bij de voetbal zei een jungske hallo Martin. Nee, zei z’n moeder, je moet meneer van Elk zeggen. Ik zei: u voedt hem goed op maar hij mag tegen mij Martin zeggen.

Ik heb veel lief en leed in Oosterhout meegemaakt. Bij mevrouw Kolman bleef haar man plotseling dood en zij bleef zitten met vier kleine kinderen. Mevrouw Mahler bleef ook vroeg met zeven of acht kinderen achter. Haar man was portier bij van Woerkom. Maar ze heeft ze allemaal netjes opgevoed hoor, denk er om. Zij woonden naast mijn schoonmoeder.

Vrouw Mahler hielp altijd iedereen.

Ik ben in Oosterhout geboren in het huis waar later Aarns de kruidenier kwam. Wij waren met drie kinderen. Herman, Bertus en ik, van jong naar oud. Mijn jongste broer is al dertig jaar geleden overleden. Mijn vader was bakker. Hij bouwde dat huis in 1925 maar hij is failliet gegaan in de crisisjaren. Ik ben in armoe opgegroeid maar voor iedereen was het slecht. Ze konden mijn vader ook niet betalen. Ik heb als kind meegemaakt dat ze zeiden: sinterklaas komt niet. Het waren hele moeilijke tij- den. Veel moeilijker nog dan nu. Ja. Ja. Ik zat hier in Oosterhout op school, waar nu van Woerkomstraat nummers 6 tot 28 staan. Daar stond de school. Toen zijn we verhuisd naar de Dijkstraat waar Bart Janssen nu zit. In ons huis zaten twee huishoudens. Het andere was ene Derksen met zijn vrouw zonder kinderen. Ik zie hem nog zitten met zo’n befje voor. Dat was toen hè? Mijn vader werkte toen ook bij bakker Dupont in de Dijkstraat. Naast Bart Janssen nu, heeft de bakkerij gestaan. Van de Dijkstraat verhuisden mijn ouders naar de Malkhof op de dijk. Van daar- uit ben ik getrouwd. Vóór ons zat daar Bertus Smits en aan de andere kant zat de huurbaas Kerkhof met zijn stiefzoon Frans de Beyer, die was parlevinker op de Waal. In dat huis was geen elektrisch licht en geen riolering. We hadden petroleumlampen en de wc was buiten in de schuur. Ik kreeg al kennis aan Dora toen ze nog geen zestien was. Ze gooide steeds met sneeuwballen. Ze heet Dora Derksen en ze woonden in een dubbel huis aan de Dorpsstraat, waar Bert Degen nu woont. Na ons trouwen hebben we eerst veertien dagen gevaren op huwelijksreis en toen gingen we naar de Hoge Hofstraat. In 1963 hebben we een zoon gekregen, Hans. We dachten eerst dat we geen kinderen konden krijgen. Ik weet nog dat Dora kort voor de geboorte zei: ik laat het kind niet op 1 april geboren worden hoor! En toen werd het 2 april. Dat blijft me altijd bij. Mijn vrouw is nu zeven jaar overleden. Ik ga er drie dagen in de week naar toe. En moet je rekenen, ik ken ook 95% van het kerk- hof hè?’

Zo te zien bent u zelf nog in goede gezondheid, mogen we vragen naar uw leeftijd….?

‘Ik ben 85. Op dit ogenblik heb ik maar vier medicijnen. Ik heb wel ribben gebroken gehad en nu moet trombose weer op peil gebracht worden. Maar ik voel me nu wel sterk. Ik zit wel van 1998 af bij trombose- dienst. Toen Hans prins werd kreeg ik een hartprobleem. Van emotie hè? Ik heb zelfs een paar dagen met pijn gelopen maar toen kwam de ziekenwagen me ophalen. Ze stonden al klaar bij ziekenhuis, aan de monitor, de andere dag drie dokters er bij. Ik heb toen een week in het ziekenhuis gelegen. Kantje boord maar ik heb een sterk gestel. Dat is de hand van God hè? Ik was nummer één bij het opzeggen van de catechismus, denk er goed om. Moeder stond me aan het wasbord te over- horen. Ik ga elke zondag naar de kerk als het hier is. Alleen als ze me vragen ga ik ergens anders naar toe. Hans komt elke dag eten brengen. Ik lust alles, zelfs lasagne. Dat had ik nog nooit gehad maar ik vind het lekker. Het is ook gezond zeggen ze.

Ik ga nergens heen, ook niet naar de soos, ik wil op m’n eigen blijven. Gaan en staan waar ik wil. Ik heb altijd gefietst maar ik ben een paar keer gevallen en daarna niet meer gefietst. Ik heb ook geen rijbewijs. Wel lang geleden een bromfiets gehad. Eén keer mee gevallen, weg er mee! Nou loop ik met de rollator en de wandelstok. Hè, ik ben een beetje vlug met praten, dat heb ik van m’n moeder.’

Geeft niet, we zijn al klaar hoor. Heeft u nog een mooie eindzin?

‘Zijn we nou al klaar? Ik dacht dat we nog moesten beginnen. Ik was vanmorgen om kwart over vijf al wakker en dacht: wat moet ik dan alle- maal tegen ze zeggen? Ik wil niet op de voorgrond hoor! Maar ik wil nog zeggen dat Dora en ik met Hans een mooie tijd hebben gehad op de Hoge Hofstraat. Nu ik in de Zandstraat woon, heb ik het ook prima naar m’n zin in een leuke buurt. Ze zeggen allemaal Martin tegen mij. Hoe dat komt dat weet ik niet. Dora heeft veel steun gehad aan pastoor Bomers tijdens haar ziekte. Daar ben ik nog dankbaar voor. En we heb- ben in het dorp ook een leuke dominee, hij zwaait altijd tegen mij.’

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven